Revelation of John 7

1En na dezen zag ik vier engelen staan op de vier hoeken der aarde, houdende de vier winden der aarde, opdat geen wind zou waaien op de aarde, noch op de zee, noch tegen enigen boom.
 na dezen zag ik Namelijk toen dit voorgaande gezicht voorbij was, zag ik als een deel van hetgeen na de opening van het zesde zegel nog moet geschieden. Want hetgeen in dit hoofdstuk volgt, behoort ook tot de opening van het zesde zegel, gelijk uit het begin van Rev 8 blijkt, waar het zevende zegel eerst wordt geopend. Waaruit ook besloten wordt, dat de stof van dit hoofdstuk met die van het voorgaande samenhangt, en elkander verklaart.
,
 vier engelen staan op de Sommigen nemen dit voor goede engelen, die ook soms tot uitvoering van Gods oordelen in de wereld worden gebruikt, en verstaan door deze vier engelen, die macht hadden om de aarde en zee met onstuimige winden en stormen te beschadigen of die op te houden, zodanige middelen, die God door een rechtvaardig oordeel in alle kwartieren der wereld heeft gebruikt, om de Arabieren, Agarenen, Moren, Saracenen, en andere wrede volken in het Oosten en Zuiden, en de Gothen, Wandalen, Longobarden, Hunnen en andere hunsgelijken in het Westen en Noorden, op te wekken, om het gehele Roomse Rijk te overlopen en te verstoren, gelijk zulke zwarigheden onder de gelijkenis van winden en stormen dikwijls worden verstaan. Zie Jer 49:36, en Jer 51:1; Dan 7:2, welke verstoring van het Romeinse Rijk voor den opstand van den antichrist is geschied, gelijk Paulus getuigt te zullen geschieden; 2Th 2:7. Waarop gevolgd is, dat God om de christengemeente in het midden van deze verwoestingen in wezen te houden, deze uittekening der verzegelden uit alle natiën door den anderen engel heeft laten doen, gelijk dergelijke
,
 vier engelen staan op de uittekening ten tijde van de verwoesting van het Israelitische land door de Babyloniërs en Assyriërs op Gods last, door den engel is gedaan, Eze 9:4, waar deze profetie hier merkbaar op ziet. Anderen verstaan door deze vier engelen, zo vele kwade geesten, die als werktuigen van den satan in het oprichten van het antichristendom, daartoe vooral in alle gewesten hebben gearbeid, opdat de werking van Gods Geest, die bij wind ook wordt vergeleken, Joh 3:8; Act 2:2, mocht worden gestuit en verhinderd, en de trouwe en rechtzinnige leraars alom gedempt en tot stilzwijgen gebracht, tot verdorring en verderving der rechtzinnige religie, dewijl een kracht der dwaling door tekenen der leugens onder hen is gezonden, gelijk Paulus 2Th 2:9, enz., getuigt. Waarop God nochtans deze uittekening van deze Zijne uitverkorenen uit alle geslachten heeft willen doen, om Zijn gemeente zelfs in het midden van deze allen nog altijd te behouden, gelijk Hij gedaan heeft in Israël, als Hij die zeven duizend heeft behouden, die hun knieën voor Baäl niet hadden gebogen; waarvan zie 1Ki 19:18; Rom 11:4-5.
,
 op de aarde, Deze drie soorten worden genoemd, omdat de winden deze drie zaken gewoonlijk schadelijk of bevorderlijk zijn; De aarde, dat is de mensen op de aarde; de zee, dat is de mensen op eilanden en op schepen, en de bomen, die met hun takken zich in de lucht uitspreiden; daardoor worden zodanige mensen verstaan, die wat uitsteken boven anderen, gelijk blijkt Rev 9:4, waar den sprinkhanen wordt gelast, dat zij geen boom zullen beschadigen, maar alleen mensen, die het teken Gods niet op hun voorhoofden hebben.
2En ik zag een anderen engel opkomen van den opgang der zon, hebbende het zegel des levenden Gods; en hij riep met een grote stem tot de vier engelen, welke macht gegeven was de aarde en de zee te beschadigen,
 ik zag een anderen engel Hierdoor wordt Christus verstaan, die de opgang is uit de hoogte, en die alleen het zegel van den levenden God heeft, om de Zijnen daarmee te verzegelen, en die het opperste gebied heeft over alle engelen.
3Zeggende: Beschadigt de aarde niet, noch de zee, noch de bomen, totdat wij de dienstknechten onzes Gods zullen verzegeld hebben aan hun voorhoofden.
 Beschadigt de aarde niet, Grieks verongelijkt.
,
 de dienstknechten onzes Gods zullen Dat is, de ware gelovigen en uitverkorenen van God, opdat zij met de anderen niet worden verleid; zie Mat 24:24.
,
 verzegeld hebben Dat is, met een zegel als een merkteken getekend, opdat zij daardoor van andere onderscheiden zijnde, met die niet worden beschadigd. Deze tekening is de werking en versterking door den Heiligen Geest, waardoor zij tot kinderen Gods gesteld zijnde, tegen alle verleiding verzekerd worden. Zie Rom 8:15, enz.; 2Co 1:21-22; Eph 4:30; 2Ti 2:19.
,
 aan hun voorhoofden Hier wordt vooral gezien op hetgeen verhaald staat Eze 9:4, en dit wordt ook bij gelijkenis gesproken, omdat eertijds de slaven aan hun voorhoofden getekend waren met de namen van hun heren, en de soldaten aan hun handen met de namen van hun oversten-kaptein ; en deze tekening geschiedt op het voorhoofd, omdat die, hoewel zij vooral inwendig is, hun nochtans door hun belijdenis en vruchten voor een ieder openbaar maakt. Zie hierna Rev 14:1.
4En ik hoorde het getal dergenen, die verzegeld waren: honderd vier en veertig duizend waren verzegeld uit alle geslachten der kinderen Israëls.
 uit alle geslachten der kinderen Israëls Sommigen nemen dit eigenlijk voor de uitverkorenen uit de Joden, onder welker benaming nu geen orde wordt gehouden, als in het Oude Testament, omdat God in het Nieuwe Testament al degenen die Hem liefhebben op één lijn heeft gesteld, en in Christus, noch Jood, noch Griek, noch dienstbare, noch vrije wordt aangezien; Gal 3:28. Anderen nemen het voor het Israël Gods uit Joden en heidenen bijeen gevoegd, die gedurende den tijd van de heerschappij van den antichrist door den Heere zijn vergaderd; een getal dat groot is, en nochtans telbaar voor de mensen. Maar het getal, dat hierna in den hemel zal worden gezien, bestaande uit alle uitverkorenen van alle tijden, is ook voor God wel bekend, maar voor de mensen ontelbaar. Zie Gen 15:5; Isa 49:20, en Isa 60:4-5, enz.
5Uit het geslacht van Juda waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Ruben waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Gad waren twaalf duizend verzegeld; 6Uit het geslacht van Aser waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Nafthali waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Manasse waren twaalf duizend verzegeld; 7Uit het geslacht van Simeon waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Levi waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Issaschar waren twaalf duizend verzegeld;
 uit het geslacht van Levi Hier wordt het geslacht van Levi onder de geslachten van Israël geteld, in het land Kanaän, en het geslacht van Dan wordt uitgelaten. De reden is, omdat wij nu allen priesters en levieten zijn voor God. Doch wat de Danieten aangaat, hun geslacht wordt hier voorbijgegaan, omdat zij de eersten geweest zijn, die zich tot afgoderij begeven hebben, Jdg 18, en de kalveren van Jerobeam te Dan hebben geherbergd, 1Ki 12. Waarom zij ook onder de eersten zijn geweest, die door de heidenen zijn weggevoerd, 2Ki 16; en zijn onder deze verstrooid gebleven. Waarom ook de stam van Dan in de wederkering der Israelieten na de gevangenschap van Babel, onder Israelitische stammen in het eerste boek der Kronieken niet meer wordt geteld.
8Uit het geslacht van Zebulon waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Jozef waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht van Benjamin waren twaalf duizend verzegeld.
 uit het geslacht van Jozef Dat is, uit het geslacht van Efraïm, wiens naam ook wordt verzwegen, omdat ook uit hen de afgoderij te Dan en te Bethel haar oorsprong heeft gehad. Want Jerobeam was uit Efraïm, 1Ki 11:26; daarom wordt Jozef, de vader van Efraïm, hier in zijn plaats gesteld. Anderen menen dat de stam van Efraïm daarom de stam van Jozef wordt genoemd, omdat de stam van Efraïm boven den stam van Manasse in den zegen van Jakob is verheven; Gen 48:14, Gen 48:19; Psa 78:67.
9Na dezen zag ik, en ziet, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natie, en geslachten, en volken, en talen, staande voor den troon, en voor het Lam, bekleed zijnde met lange witte klederen, en palm takken waren in hun handen.
 Na dezen zag ik, en ziet, Gelijk de voorgaande tekening der honderd vier en veertig duizend is geschied op aarde, ten tijde van den antichrist, toen de Kerk van Christus nog onder Hem schuilde en vervolgd werd, alzo is dit ontelbaar getal uit alle volken in den hemel gezien, voor den troon Gods, waar zij uit alle gewesten en tijden zijn vergaderd. Anderen nemen dit ontelbaar getal voor degenen, die na het begin van den val van den antichrist in de openbare gemeenten door alle landen zijn vergaderd, en nog dagelijks vergaderd worden. Want deze tekening, pleegt in de verdrukte en schuilende, niet in de openbare en vrije Kerken te geschieden, gelijk de plaats Eze 9:4 ook medebrengt. Zie ook Rev 14:1.
,
 talen, staande voor den troon, Grieks tongen.
,
 palm- takken waren Namelijk tot een teken van overwinning.
10En zij riepen met grote stem, zeggende: De zaligheid zij onzen God, Die op den troon zit, en het Lam.
 zij onzen God, Die op Namelijk alleen toe te schrijven; dat is, wij hebben die verkregen niet door onze eigen kracht, werken of waardigheid, maar door enkel genade Gods en de verdiensten van Jezus Christus onze Zaligmaker. Zie Eph 2:8-10; Rev 19:1.
11En al de engelen stonden rondom den troon, en rondom de ouderlingen en de vier dieren; en vielen voor den troon neder op hun aangezicht, en aanbaden God,
 op hun aangezicht, en aanbaden God, Dat is, met een vernederd gemoed, en met eerbied voor Zijn majesteit. Want de engelen en geesten hebben noch aangezichten, noch vlees, noch benen, gelijk Christus spreekt Luk 24:39.
12Zeggende: Amen. De lof, en de heerlijkheid, en de wijsheid, en de dankzegging, en de eer, en de kracht, en de sterkte zij onzen God in alle eeuwigheid. Amen.
 De lof, en de heerlijkheid, Grieks de zegening.
,
 zij onzen God Dat is, de lof over al deze eigenschappen wordt door allen verbreid en God toegeschreven.
,
 in alle eeuwigheid Grieks in de eeuwigheden der eeuwigheden.
13En een uit de ouderlingen antwoordde, zeggende tot mij: Deze, die bekleed zijn met de lange witte klederen, wie zijn zij, en van waar zijn zij gekomen?
 Dezen, die bekleed Hier schijnt de ouderling een deel van deze gehele schaar aan te wijzen, die enige bijzondere gedaante van kledingen hadden.
14En ik sprak tot hem: Heere, gij weet het. En hij zeide tot mij: Dezen zijn het, die uit de grote verdrukking komen; en zij hebben hun lange klederen gewassen, en hebben hun lange klederen wit gemaakt in het bloed des Lams.
 Heer, gij Zo noemt Johannes dezen ouderling uit eerbied.
,
 de grote verdrukking komen; Namelijk onder den antichrist. Want van de andere martelaars is in Rev 6 gesproken.
,
 wit gemaakt in het bloed des Lams Dat is gereinigd. Want het bloed van Jezus Christus reinigt ons van al onze zonden; 1Jo 1:7.
15Daarom zijn zij voor den troon van God, en dienen Hem dag en nacht in Zijn tempel; en Die op den troon zit, zal hen overschaduwen.
 voor den troon van God, Dat is, in de tegenwoordigheid van Gods aanschijn.
,
 dienen Hem dag en nacht Namelijk met Hem te loven en danken.
,
 in Zijn tempel; Namelijk in het binnenste des hemels. Want het hemelse Jeruzalem heeft geen anderen tempel dan God en het Lam; Rev 21:22.
,
 hen overschaduwen Of bijwonen. Grieks ene hut, of tabernakel over hen zijn, of maken.
16Zij zullen niet meer hongeren, en zullen niet meer dorsten, en de zon zal op hen niet vallen, noch enige hitte.
 hongeren, en zullen niet Dat is, hun zal geen leed of gebrek meer overkomen. Zie dergelijke Isa 49:10.
17Want het Lam, Dat in het midden des troons is, zal hen weiden, en zal hun een Leidsman zijn tot levende fonteinen der wateren; en God zal alle tranen van hun ogen afwissen.
 levende fonteinen der wateren; Dat is de volheid der gaven van den Heiligen Geest. Zie Joh 4:14, en Joh 7:38, en Rev 22:1.
,
 afwissen Een gelijkenis van een voedster of moeder, die haar kind dat schreit vertroost; en hier wordt zulk een afwissen verstaan, waar geen andere tranen meer op zullen volgen. Zie Isa 25:8, en Rev 21:4.
Copyright information for DutSVVA